Over gedrevenheid, bezigheden en Grauwe Zusters-Penitenten

“Dit alles, Mevrouwen, Mijne Heren hangt u een klaar beeld op van de bedrijvigheid die onze stad zal kennen tijdens het jaar 1952.”
(Uit de verslagen van de Kortrijkse gemeenteraad midden vorige eeuw. Idem dito voor de andere citaten in deze tekst.)
Dat Kortrijk goed op dreef is, was 50 jaar geleden ook al vast te stellen.
Midden van de vorige eeuw (letterlijk: in 1950) telde de “stadsboekerij” (bibliotheek) 244 ingeschrevenen.
Tot die Kortrijkse geletterden van toen behoorden er – beroepshalve dan – 47 bedienden, 44 studenten, 15 leraren, 15 handelaars, 15 huishoudsters, 13 geestelijken, 11 onderwijzers, 9 gepensioneerden, 9 kunstenaars, 6 nijveraars, 6 architecten, 6 geneesheren, 5 ingenieurs, 4 handelsvertegenwoordigers, 4 advocaten, 3 technici, 2 herbergiers, 2 militairen, 2 politieagenten (op 97), 2 aannemers, 2 boekhouders, 2 apothekers, 2 handelsreizi¬gers, 2 pleitbezorgers, 1 oudheidkundige, 1 verpleegster, 1 taxivoerder, 1 gaarkok, 1 meubelmaker, 1 wasbleker, 1 brouwer, 1 begrafenisondernemer, 1 baanwerker, 1 postmeester, 1 juwelier, 1 dagbladreporter (ongetwijfeld Fred Germonprez), en 1 sociale assistente.
Die wasbleker ! En die gaarkok !
Even tussendoor.
In die tijd waren er ook nu helemaal zeldzaam geworden beroepen bij de stadsadministratie zelf te begeven.
Brandweer en politie hadden waarlijk een eigen turnmeester, “leermeester” genoemd. De bij velen nog beken¬de Lodewijk Silvrants (zijn massa-turnfestval op KVK!) kreeg van de politie voor deze bezigheid 133 frank per lesuur, en Jules Deconinck slechts 69 frank van de spuitgasten.
Er waren ook zgn. “titularissen”: een bewaker van de Sint-Maartenstoren, een “geoefend werkman” voor de stadsuurwerken, en meerdere dwangbeveldragers. Een medisch opziener (bij de scholen?) en een deskundig aanwijzer. Voorts nog een weliswaar tijdelijke teeltoverste, een buffethouder, een vlastechnoloog, een pastoor voor het kerkhof, een tandmeester en een ontsmetter.
Bezigheden.

Bedienaars van de eredienst kregen een “bijwedde” van de stad.
In de vroege jaren ‘50 waren er dat 22 . Meestal 4 en minstens 3 priesters per kerkfabriek. (Op het gehucht Sint-Anna werd er bij Regentbesluit van 1949 nog een kapelarij opgericht, afhangend van de hulpparochie van Sint-Rochus.) Waar is het leger van misdienaars gebleven?
Schepenen van Stad kregen ook bepaald zeldzame functies of bezigheden. Waren bevoegd voor bevoorrading en rantsoenering bijvoorbeeld, voor inkwartiering en voor betwiste zaken.
Kortrijk was toen al rijk aan culturen.
Veel niet-semi-professionele verenigingen. De Kalfskopbolders. Boxing Club Masselus. Het koraal “Singhet ende Weset Vro”’ dat net 50 jaar terug “Carmina Burana” opvoerde. De Koninklijke Stadsmuziek. De Maat¬schappij voor Schone Kunsten. Een Vereniging voor Concerten. De Katholieke Jonge Wacht.
De toneelkring van Overleie. Het Blok der Koningsgezinden.

Maar het stadsbestuur vond het altijd spijtig te moeten constateren dat inzake volksverheffing én volksontwikkeling – dat zijn twee te onderscheiden zaken – de meer gedreven stadsgenoten (actoren) meenden voor alles en nog wat de stadskas te moeten aanspreken. Maar dit lag nu eenmaal “in de lijn van deze tijd” (Verslag van Bestuur, 1957-1958, pag. 47).
Ook voor sport voorzag de stad “rekening gehouden met de tegenwoordige mentaliteit” (van graaien?) voor 50.000 frank subsidies. Voor steun aan manifestaties, het toekennen van eretekens, bekers en gedenkpennin¬gen. In 1951 was er een doortocht van de Ronde Van Frankrijk. En het Plein kreeg een stedelijk basketbalveld.
Voor openbare feestelijkheden en ceremonies trok men ook de nodige kredieten aan.
Want – aldus het stadsbestuur in 1952 – “er zal nooit tevergeefs aangeklopt worden aan de poort van het stadhuis, door hen die zich ten doel stellen onze medeburgers een hogere graad van morele en zedelijke ontwikkeling te verschaffen”.
De Stadschouwburg was inzake volksverheffing én volksontwikkeling toen al een vuurtoren.
De Lyrische Kunstenaars voerden het “Viooltje van Montmartre “ op en “De Bloem van Hawaï”. De Vlaamse Zonen: “De Dansgravin” van Robert Stolz. Taal en Kunst : “De Idioot” van Fedor Dostojewski.
Voor minder dan 35.000 betalende toeschouwers ging men niet.
Kent er nog iemand Heiko Kolt? De allochtone vendelzwaaier kreeg gratis de vlag cadeau waarmee hij in het rond zwaaide op de Guldensporenfeesten van 1952.
1302 is uiteindelijk de enig ware “slag aan de stad”. 650 jaar later herdacht met een groots guldensporenspel en een historische stoet. Ontelbare (ca. 2.900) vrijwilligers werkten daar “met een vurige en welgemeende geestdrift” aan mee. En er bestond toen niet eens enig duurzaam vrijwilligersbeleid met een apart budget en een vacaturebank op internet.
De voorbereiding van de feestelijkheden werd al in 1947 ingezet. Regisseur en declamator Antoon Vander Plaetse (bijgenaamd “klokke Roeland”) werd hiertoe aangesproken aan de toog van de Raadskelder onder het stadhuis. Schrijver Willem Putman (van Christine Lafonaine) zou de tekst maken van het massaspel. Ontwerper van het podium: schilder Marcel Notebaert (Romeprijswinnaar). Graficus Jos Speybrouck, de beroemde maker van doodsprentjes, werd belast met de vorming van de praalstoet. Prosper Van Eechaute (directeur van het Conservatorium en Romeprijswinnaar) zou zorgen voor de compositie van de muziek maar liet al vlug weten dat hij niets kon uitrichten zolang hij geen tekst in handen had.
Maar de gedrevenheid bleef.
Het Herdenkingscomité werd omgeturnd tot een Vast Secretariaat met zes onderscheiden comités. Er volgde een systematische propagandaslag. In een vlug tempo werden 250.000 postkaarten met de afbeelding van Onze-Lieve-Vrouw van Groeninghe gedrukt, 400.000 sluitzegels gemaakt en 30.000 affichettes uitgegeven. Een grote aanplakbrief van de Bond van H.Hart, voorstellende een Vlaamse krijger, werd landelijk verspreid.
Ook in Wallonië. De politie ging eigenhandig affiches plakken op de ramen van de enthousiaste Kortrijkzanen.
Iedere avond waren er massaherhalingen op de Grote Markt en die lokten talloze kijkers. De algemene herha¬ling van het massaspel met kostumen, pruiken en grime op donderdag 3 juli 1952 werd evenwel een slag in het water. Na 20 minuten spel begon het zodanig ongenadig te bliksemen en stortregenen dat de vertoning moest worden stopgezet. De ontruiming van de tribune duurde ook 20 minuten en er was geeneens een ram¬penplan. Een ogenblik werd door alle thuiswerkende moeders gevreesd dat de kind-figuranten (soldaten) in de verwarring verloren waren gelopen, maar men kon ze allen terugvinden in Sint-Maartenskerk.
Zondag 6 juli was de grote dag. De historische stoet hield zijn eerste ommegang in een tropische hitte. Meer¬dere vrijwilligers dienden opgenomen in Rode-Kruistenten die ook al bemand waren door gedreven vrijwil¬ligers. ‘s Avonds diende het Guldensporenspel na één uur wachten op het einde van alweer een onweer geheel afgelast.
De laatste dag van de feestelijkheden (zondag 13 juli) stond in het teken van de “Dag van de Vlamingen”. Er kwam een bijkomende nachtvoorstelling (nocturne) waarbij de ordedienst door een stelletje dronkaards totaal werd overrompeld. Een ware veldslag die evenwel werd getemperd toen het gestaag begon te motregenen. Tot in de vroege morgen dreunde de Vlaamse Leeuw nog in de Kortrijkse straten.
Processies zijn in onbruik geraakt. Fancy-fairs en missie-tentoonstellingen ook.
In die 50’er jaren deden nog hun “gewone uitgang”: de Heilig Haarprocessie, de Heilig Sacramentsprocessie, de Messiasstoet, de Hemelvaartprocessie, de Heilige Rozenkransprocessie.
Er is ook een keer een inhuldiging geweest van een gedenksteen ter herinnering aan het kerkelijk erkend “lichtwonder” van 1643.
Inzake openbare werken was Kortrijk een halve eeuw geleden waarlijk een stad aan de slag.
Er werd in relatief korte tijd een zwemkom gebouwd, een slachthuis, de Sint-Elisabethkerk, de Reepbrug, een voetgangerstunnel aan de Doornikstraat, een kaaimuur (Kortrijk-Haven!), een atheneum, een tuinbouwschool, een postkantoor, onderbruggingen van de spoorweg (Zandstaat), een rusthuis voor ouden van dagen. Nieuw station. Enzovoort.
Kortrijk was bijwijlen één grote werf.
Hele wijken kregen een Bijzonder Plan van Aanleg: Loofstraat, Sint-Elisabeth, Blauwe Poort.
Er waren ook ontwerpen voor ondergrondse schuilplaatsen (zouden dienstig zijn als parking ook) op de Vee¬markt, Sint-Amandsplein, de gronden van de vernielde Grote Hallen.
Want het stadsbestuur was toen al uitermate bekommerd om de oplossing van het parkeerprobleem. Er kwa¬men “autoparkeerplaatsen” op de kaaien van de Leie, het Casinoplein. (Even werd er aan gedacht om de Oude Leie droog te leggen en om te toveren tot parking.)
In een bepaald jaar werd er voor 1,6 miljoen frank aan kasseien gekocht. En de plantsoendienst kweekte toen eigenhandig 100.000 planten voor de bloemenperken.
Gedrevenheid, bezieling in de 50’er jaren.
De jaren van de wederopbouw en een ongeziene werkkracht.
Sociale energie zorgde voor sociaal kapitaal.

Met ongebreideld veel aandacht voor scholing. Naast allerlei traditioneel onderwijs was er hier ondermeer ook een Vrije Sociale School voor Meisjes, een beroepsschool “Met Naald en Draad”, waren er huishoudelijke leer¬gangen van de Socialistische Vooruitziende Vrouwen, specifiek vrouwelijke Taal- en Handelsleergangen (in het Begijnhof), een Centrum voor Opleiding in Handel en Ambacht, leergangen voor leerlingen met Leercontract.
Zo ging dat.
Intrigerend is wel dat het toen mogelijk was dat er in één jaar tijd en nogwel door tussenkomst van het stadsbestuur 12 krankzinnigen werden opgesloten. Zes manspersonen in Beernem, en zes vrouwspersonen in gestichten zoals die van de Grauwezusters-Penitenten.
Ook op dat gebied is er vooruitgang. Nu krijgen psychiatrische patiënten onder auspiciën van gemeentelijke sociale diensten toneelvoorstellingen te zien.
Het is niet gewaagd om te beweren dat steeds meer knelpuntbezigheden als legitiem worden ervaren.
De knop is omgezet. Iedereen doet zijn duit in het zakje.
En dat moeten we ons elke dag realiseren. Het loopt altijd anders dan verwacht in steden aan de slag.